Parlementaire vragen

Parlementaire vraag van:

Parlementaire vraag nr. 7 d.d. 07/09/1999 van Luk Van Nieuwenhuysen (Vlaams Blok)
betreffende:
ARGO – klachten onderwijzend personeel.


Parlementaire vraag d.d. 27/09/2001 van Jan Roegiers (Spirit)
betreffende:
Pesten op het werk.


Parlementaire vraag nr. 10 d.d. 18/10/2001 van Luk Van Nieuwenhuysen (Vlaams Blok)
betreffende:
Leerkrachten – Klachtenbehandeling.


Parlementaire vraag d.d. 24/10/2002 van André Van Nieuwkerke (SP.A)
betreffende:
De wet betreffend de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag.


Parlementaire vraag d.d. 28/11/2002 van Dirk De Cock (Spirit)
betreffende:
De instantie waar personeelsleden van het onderwijs terecht kunnen met het oog op klachten van allerlei aard.


Parlementaire vraag nr. 98 d.d. 30/05/2002 van Bart De Smet (CD&V)
betreffende:
Pesten op school - Aanpak.



Parlementaire vraag nr. 27 d.d. 29/11/2002 van Luk Van Nieuwenhuysen (Vlaams Blok)
betreffende:
Pesten op school - Ombudsdienst.



Parlementaire vraag van Dirk De Cock (Spirit) betreffende:
Sensibilisatie rond probleem van pesten in het onderwijs.


Parlementaire vraag nr. 116 d.d. 14/05/2001 van Luk Van Nieuwenhuysen (Vlaams Blok)
betreffende:
ARGO – klachtenprocedure.



Parlementaire vraag nr.122 d.d. 13/06/2003 van André Moreau (VLD)
betreffende:
Gemeenschapsonderwijs – Vroegtijdige pensioneringen.


Parlementaire vraag nr. 28 d.d. 29/11/2002 van Luk Van Nieuwenhuysen (Vlaams Blok)
betreffende:
Gemeenschapsonderwijs – Administratieve rechtszaken.


Parlementaire vraag d.d. 27/05/2003 van Dirk De Cock (Spirit)
betreffende:
De inspecties bevoegd voor de opvangcentra van het gemeenschapsonderwijs.



Parlementaire vraag nr. 72 d.d. 18/02/2000 van Ludo Sannen (Groen! nu SP.A)
betreffende:
Pestgedrag bij leraars– Klasse enquête.


 




Luk Van Nieuwenhuysen




Schriftelijke parlementaire vraag nr. 7 d.d. 7 september 1999 gesteld door Vlaams volksvertegenwoordiger de heer Luk Van Nieuwenhuysen aan minister van Onderwijs mevrouw Marleen Vanderpoorten en haar antwoord op deze parlementaire vraag :

VLAAMS PARLEMENT

MARLEEN VANDERPOORTEN
VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS EN VORMING

Vraag nr. 7 van 7 september 1999 van de heer LUK VAN NIEUWENHUYSEN


ARGO – klachten onderwijzend personeel

Hoeveel klachten van leerkrachten tegen de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs (ARGO) hebben de voorbije schooljaren geleid tot gerechtelijke procedures?Hoeveel klachten werden er behandeld door de raad van beroep van de ARGO?Hoeveel klachten waren er van leerkrachten tegen hun schooldirecteur?
Klopt het dat de schooldirecteurs in dergelijk geval een advocaat krijgen toegewezen van de ARGO?

ELEMENTEN VAN ANTWOORD OP PARLEMENTAIRE VRAAG NUMMER 7 VAN 7 SEPTEMBER 1999 GESTELD DOOR DE HEER LUK VAN NIEUWENHUYSEN

Argo – klachten onderwijzend personeel


Sedert 1989 tot op heden zijn er tegen het Gemeenschapsonderwijs 520 administratieve rechtszaken aanhangig gemaakt voor de Raad van State, waarvan 460 door leerkrachten van het Gemeenschapsonderwijs. Deze laatsten betreffen betwistingen aangaande rechtspositie in al zijn mogelijke aspecten.Door de Raad van Beroep voor het personeel van het Gemeenschapsonderwijs werden tijdens het schooljaar 1998-1999, 36 klachten behandeld.Overeenkomstig het bijzonder decreet d.d. 19.12.1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs en het bijzonder decreet d.d. 14.07.1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs zijn tot 31.12.1999 de lokale schoolraden bevoegd voor de afhandeling van klachten van leerkrachten tegen hun directeur. Hierover zijn geen geïnventariseerde gegevens voor het geheel in het Gemeenschapsonderwijs beschikbaar. Voor de afhandeling van deze klachten is het niet voorzien dat beroep wordt gedaan op een advocaat.



Marleen Vanderpoorten
Vlaams minister van onderwijs en vorming.

-------------------------------------------------------------------


 




Ludo Sannen




Parlementaire vraag nr. 72 d.d. 18 februari 2000 gesteld door Vlaams volksvertegenwoordiger de heer Ludo Sannen aan minister van Onderwijs mevrouw Marleen Vanderpoorten en haar antwoord op deze parlementaire vraag :

VLAAMS PARLEMENT

MARLEEN VANDERPOORTEN
VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS EN VORMING

Vraag nr. 72 van 18 februari 2000 van de heer LUDO SANNEN

Pestgedrag bij leraars – Klasse-enquête


In Klasse voor Leerkrachten verschenen reeds enkele artikels over het pestgedrag bij leraars. Leraars zouden niet alleen worden gepest door leerlingen, maar ook door hun collega's. Indien Klasse mag worden geloofd, zou 60 % van de leerkrachten vermelden dat zij in hun eigen werkomgeving opmerken dat leerkrachten worden gepest door hun collega's. Bovendien, aldus Klasse, worden leraars die het slachtoffer worden van deze pesterijen depressief, willen ze van school veranderen en van beroep. Klasse baseert zich blijkbaar op een bevraging bij 2.000 Vlaamse leerkrachten. Wie heeft deze bevraging georganiseerd en in wiens opdracht werd zij uitgevoerd ? Werd deze enquête wetenschappelijk begeleid ? Zo ja, wie deed deze begeleiding en waaruit bestond ze ?Om correcte antwoorden te kunnen formuleren op vragen, dienen vooraf ook correcte definities te worden gegeven. Is dit gebeurd en zo ja, welke definitie werd in deze enquête dan aan het woord "pesten" gegeven?Blijkt uit dit onderzoek of uit enig ander onderzoek dat het pestgedrag bij leraars groter is dan het pestgedrag bij andere beroepen ?Indien de gegevens vermeld in Klasse juist zijn, dan is het pestgedrag bij leraars een fenomeen dat dringend moet worden bestreden. Werd de minister reeds geconfronteerd met dit fenomeen ? Welke initiatieven heeft zij reeds genomen om dit probleem bij de wortel aan te pakken ?Uit Klasse blijkt ook dat de meeste slachtoffers van pesterijen hier met niemand over kunnen spreken en dat zij zich niet gesteund voelen door hun directie of collega's. Integendeel, de laatsten zijn de eersten liever kwijt dan rijk. Lijkt het de minister niet zinvol om dit fenomeen te bestrijden via vertrouwenspersonen, klachtencommissies en/of klachtenprocedures ? Bij welke instanties kunnen de leerkrachten die door hun directie op de een of andere manier worden gepest terecht, wetende dat dit pestgedrag subtiel en selectief wordt toegepast en dat de inrichtende machten van de betrokken instellingen meestal met ongeloof reageren indien zij van deze praktijken op de hoogte worden gebracht ?
Antwoord

1 t.e.m. 3. De Vlaamse volksvertegenwoordiger verwijst naar een enquête die vier jaar geleden door Klasse zelf werd uitgevoerd als een steekproef in een korf van een tiental vragen aan 2.000 leerkrachten die de enquête invulden. De rondvraag had geen wetenschappelijke bedoeling, veeleer een signaalfunctie. De resultaten ervan werden in Klasse (juni 1997, nr. 76, blz. 32-33) gebruikt om het probleem aan te kaarten en daarbij specialisten en getuigen aan het woord te laten. Er is geen vergelijkbare enquête gebeurd bij andere beroepen. Over pestgedrag door collega's (en eventuele vergelijkingen met andere beroepen) is ons geen diepgaand onderzoek bekend. Uit de getuigenissen van leraars blijkt inderdaad dat er mogelijk een probleem is.We kennen er echter niet precies de omvang van. Blijkbaar kunnen of durven slachtoffers ook niet met directie of collega's praten.

4 en 5. Ik erken de ernst van het probleem. Gepest worden, en in het algemeen gevoelens van onveiligheid, angst, onbehagen, niet gewaardeerd worden, ... vormen een belangrijke bedreiging voor het menselijk en professioneel functioneren van de leerkracht. De waardering van de leerkracht, waartoe ook zijn materieel en geestelijk en zelfs lichamelijk "comfort" behoort, vormt een van de centrale doelstellingen van mijn beleid. Wat de preventie en de remediëring van het pestgedrag betreft, wil ik op de eerste plaats wijzen op de verantwoordelijkheid van de werkgever, de directie en de inrichtende macht van de school. Uiteraard betekent dat niet dat wij als overheid hierrond niet kunnen sensibiliseren. Om te beginnen, verwijs ik naar het beleidsplan rond ongewenst seksueel gedrag op school dat nog op initiatief van minister Van den Bossche werd ontwikkeld in samenwerking met het CGSO-trefpunt – Vormingscentrum Jos van Ussel (CGSO : centrum voor gezinsplanning en seksuele opvoeding – red.). Dit beleidsplan bevat een aantal instrumenten om in de school te werken aan een integraal preventief beleid inzake problematisch en storend gedrag. Het plan geeft de scholen – met respect voor het eigen pedagogisch project – ondersteunend materiaal voor de organisatie van klachtenprocedures en -commissies en vertrouwenspersonen. Er werd een map aangemaakt met suggesties voor concrete acties : het organiseren van een bevraging, van studiedagen, van overleg over bijvoorbeeld het schoolreglement. De map bevat ook een stappenplan en een interventiestrategie voor crisissituaties. In de adviesgroepen die ter voorbereiding hiervan werden samengeroepen, zetelden zowel beleidsmensen en experten, als personeelsleden van scholen uit alle netten. Niettegenstaande dit plan zich focust op ongewenst seksueel gedrag, is de voorgestelde werkwijze uitermate geschikt om in de school ook andere problemen bespreekbaar te maken en te komen tot duidelijke afspraken : rond allerlei vormen van pesten, drugs, spijbelen, geweld, discriminatie, ... Het gebruik van dit werkbezoek kan zeker de dialoog op gang brengen over gedragsregels op school. Dat heb ik in mijn voorwoord bij de uitgave ook uitdrukkelijk zo gesteld. Op 5 april aanstaande organiseert het departement Onderwijs een studienamiddag voor scholen waarin deze map en het gebruik ervan worden voorgesteld. Ook in de uitnodiging voor deze dag werd al aangekondigd dat de instrumenten en de werkwijzen toepasbaar zijn om op school ook andere problemen bespreekbaar te maken. Scholen kunnen op aanvraag een gratis exemplaar van het beleidsplan ontvangen. Ten tweede wil ik opnieuw verwijzen naar mijn beleidsnota, waarin ik bij de strategische doelstellingen rond de waardering van de leerkracht heb aangekondigd dat er zal worden gewerkt aan het bevorderen van het comfort van de leerkracht. Zoals in de beleidsnota aangekondigd, worden in de nieuwe lijst van prioritaire thema's voor het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek voorstellen gevraagd met het oog op de ontwikkeling van instrumenten om het welbevinden van leerkrachten te meten. In deze context kan uiteraard ook de prevalentie en de aard van pestgedrag aan het licht worden gebracht. Ik ben ervan overtuigd dat het door de Vlaamse volksvertegenwoordiger aangehaalde probleem niet geïsoleerd mag worden beschouwd. Ik wil hem er trouwens op wijzen dat recentelijk nog (23.11.99) een analoge parlementaire vraag werd gesteld en beantwoord over pestgedrag door leerkrachten ten aanzien van leerlingen naar aanleiding van het rapport van het Kinderrechtencommissariaat (actuele vraag van mevrouw Simonne Janssens-Vanoppen ; Handelingen nr. 11 van 23 november 1999, blz. 4 – red.). Het comfort van leerkracht én leerling hangt mijns inziens ook samen met de cultuur die heerst in een school. Een participatieve, democratische schoolcultuur waarin elk signaal van probleemgedrag, zowel bij leerlingen, ouders, leerkrachten als directies meteen open kan worden besproken en aangepakt, biedt mijns inziens de beste waarborg voor een klimaat van welbevinden voor alle betrokkenen.

-------------------------------------------------------------------


 




Luk Van Nieuwenhuysen




Schriftelijke parlementaire vraag nr. 116 d.d. 14 mei 2001 gesteld door Vlaams volksvertegenwoordiger de heer Luk Van Nieuwenhuysen aan minister van Onderwijs mevrouw Marleen Vanderpoorten en haar antwoord op deze parlementaire vraag :

VLAAMS PARLEMENT

MARLEEN VANDERPOORTEN
VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS EN VORMING

Vraag nr. 116 van 14 mei 2001 van de heer LUK VAN NIEUWENHUYSEN


ARGO - Klachtenprocedure

Onderwijskrachten die in conflict geraken met de ARGO hebben vaak het gevoel dat ze machteloos staan met hun klachten. ARGO beschikt weliswaar over een eigen klachten- en beroepsprocedure, maar er is niet zoiets als een beroepsinstantie of een ander orgaan dat neutraal klachten kan beoordelen (ARGO: Autonome Raad voor het gemeenschapsonderwijs).

De ombudsman van de ARGO is blijkbaar niet bevoegd om klachten of vragen om informatie te behandelen en zou uitsluitend bevoegd zijn als beroepsinstantie tegen beslissingen van de diensten van de ARGO waarbij inzage in bestuursdocumenten wordt geweigerd.

Kan de minister dat bevestigen?

Geeft dit systeem voldoening?

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap
De Vlaamse minister van onderwijs en vorming

Antwoord op vraag nr. 116 van 14 mei 2001 van de heer Luk Van Nieuwenhuysen, Vlaams volksvertegenwoordiger

ARGO – Klachtenprocedure

We mogen aannemen dat de Vlaams volksvertegenwoordiger refereert aan het Gemeenschapsonderwijs, dat voor de inwerkingtreding van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs ARGO heette.

Uit de vraag valt niet af te leiden over welk soort klachten het gaat waartegen personeelsleden zich machteloos voelen.

Conflicten inzake tuchtmaatregelen kunnen aan een onafhankelijke Raad van Beroep worden voorgelegd. Ook indien personeelsleden zich door een uitspraak van deze beroepsinstantie benadeeld achten, staat nog steeds een beroepsmogelijkheid bij de Raad van State open. Deze procedure is in overeenstemming met wat bestaat in andere overheidsdiensten en mag geacht worden de rechten van personeelsleden te waarborgen. Beslissingen van bestuursorganen worden getoetst aan alle regels van behoorlijk bestuur. Alle tuchtmaatregelen kunnen zo het voorwerp uitmaken van beoordeling door een onafhankelijke instantie, op basis van een tegensprekelijk debat en een dossier dat de verweerder kan inkijken.

Geschillen binnen de arbeidsrelatie worden in het gemeenschapsonderwijs niet op een andere manier dan elders bekeken. Op verschillende niveaus is overleg tussen werkgever en werknemer mogelijk in onderhandelingscomités. In de plaatselijke bestuursorganen heeft het personeelslid een eigen vertegenwoordiging.

De Vlaamse ombudsdienst is bevoegd voor de Vlaamse openbare instellingen, en dus ook voor het Gemeenschapsonderwijs. De primordiale taak van de ombudsdienst ligt echter in het optimaliseren van de dienstverlening aan de burger. Daarom is de behandeling van klachten over de arbeidsbetrekkingen, de werkomstandigheden of de rechtspositieregeling van de personeelsleden van de overheidsdiensten niet de opdracht van de ombudsdienst (art. 13. 2. 4). Omwille van de reeds vermelde mogelijkheden om een personeelsgeschil aan een syndicaal overleg of een beroepsinstantie te onderwerpen, meen ik dat de rechtsbescherming van personeelsleden in het Gemeenschapsonderwijs voldoende gegarandeerd is.

Elementen van antwoord m.b.t. schriftelijke vraag nr. 116 d.d. 14-05-2001 vanwege de heer Luk Van Nieuwenhuysen

In het kader van het vroegere decreet van 23 oktober 1991 betreffende de openbaarheid van bestuursdocumenten in de diensten en instellingen van de Vlaamse regering, zoals gewijzigd bij het decreet van 13 juli 1996, en van zijn uitvoeringsbesluiten van 9 december 1992, beschikte het Gemeenschapsonderwijs (tot en met 31 maart 1999: ARGO) inderdaad over een ombudsman, die conform voormelde regelgeving de beroepsinstantie vertegenwoordigde inzake passieve openbaarheid van bestuur.De scope van deze ombudsfunctie was dus beperkt tot een beroepsinstantie indien een vraag tot opvraging of ter inzage van gegevens vanwege de burger was afgewezen door de instelling.
Voormeld decreet en voornoemde uitvoeringsbesluiten werden evenwel opgeheven door het decreet van 18 mei 1999 betreffende openbaarheid van bestuur. De functie van beroepsinstantie voor de Vlaamse overheid (dus ook met betrekking tot het Gemeenschapsonderwijs) inzake passieve openbaarheid van bestuur zoals bedoeld in het decreet van 18 mei 1999 werd bij besluit van de Vlaamse regering van 8 juni gelegd bij de leidend ambtenaar van de administratieve Kanselarij van het departement Coördinatie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.Onverminderd voormeld aspect van de passieve openbaarheid van bestuur, heeft het Gemeenschapsonderwijs inderdaad geen specifieke ambtenaar belast met de
uitoefening van een ombudsfunctie. De functie inzake informatieverstrekking en
klachtenbehandeling worden volledig uitgeoefend binnen de normale werkzaamheden
van de instelling, het regionale dan wel centrale niveau (zie ook punt 3 infra). Op het centrale niveau verzorgen de administratieve diensten de informatieverstrekking en klachtenbehandeling; concrete vragen dan wel klachten worden, afhankelijk van de aard en de aangelegenheid, door de daartoe inhoudelijk bevoegde administratieve dienst behandeld. Vragen en klachten worden via de normale administratieve procedure naar de bevoegde administratieve dienst dan wel het bevoegde bestuursniveau gekanaliseerd. Bovendien kan in dit verband gewezen worden op de functie van ‘contactpersoon met de Vlaamse ombudsdienst’ (ingevuld door een adjunct van de directeur, werkzaam bij de diensten van de administrateur-generaal). Aangezien de bestaande procedure op zich tot hiertoe nooit aanleiding heeft gegeven tot negatieve kritiek, dringt zich geenszins de noodzaak van een specifieke ombudsfunctie op. In het kader van een optimale kwaliteitsbewaking is het evenwel niet uitgesloten dat in de nabije toekomst maatregelen worden getroffen om de informatie- en klachtenbehandeling op een nog meer gestructureerde wijze te laten verlopen (b.v. geformaliseerde registratie). Hoe dit concreet zal worden ingevuld zal mede afhangen van de preciseringen die de Vlaams ombudsman zal formuleren in functie van zijn gegevensopvraging inzake de ‘damage score’ (verhouding van het aantal vragen en klachten).

N.a.v. het luik ‘klachten’ dient te worden aangestipt dat binnen het Gemeenschapsonderwijs tal van georganiseerde klachten- en beroepsprocedures zijn vastgelegd.M.b.t. materies waarvoor scholengroepen sinds 1 januari 2000 bevoegd zijn (specifiek m.b.t. personeelsaangelegenheden: zie punt 3.2 infra) kan vooreerst verwezen worden naar de klachten- en beroepsprocedures voorzien in de respectieve schoolreglementen en in de respectieve reglementen van orde van de raad van bestuur. Deze procedures regelen o.m. de behandeling van klachten van ouders of leerlingen tegen beslissingen inzake het al dan niet toekennen van getuigschriften en inzake het opleggen van orde- en tuchtmaatregelen.In het kader van hun rechtspositieregeling is ten behoeve van de personeelsleden in de onderwijsinstellingen een formele klachten- en beroepsprocedure ingesteld in het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, zoals gewijzigd, en nader uitgewerkt in het besluit van de Vlaamse regering van 22 mei 1991 omtrent de evaluatie van vast benoemde personeelsleden, de maatregelen van orde en tucht in het Gemeenschapsonderwijs, zoals gewijzigd. Als uiteindelijke beroepsinstantie geldt een Raad van Beroep. Dit aan het Gemeenschapsonderwijs externe orgaan, waarvan de leden zijn aangesteld door de Vlaamse regering, verstrekt niet enkel adviezen, maar doet ook uitspraken die de bevoegde bestuursorganen van het Gemeenschapsonderwijs binden.In het kader van hun rechtspositieregeling is ten behoeve van de personeelsleden van de administratieve diensten van het Gemeenschapsonderwijs door de Vlaamse regering een (eveneens aan de instelling externe) Raad van Beroep opgericht bij besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 (B.S. 1995) houdende oprichting en samenstelling van een Raad van Beroep voor sommige openbare instellingen (zoals gewijzigd): het huishoudelijk reglement d.d. 9 mei 1996 van dit orgaan is verschenen in het Belgisch Staatsblad van 5 juli 1996.De bestaande administratieve procedures werken probleemloos. Een indicator voor deze meer dan behoorlijke werking is het uiterst beperkte aantal klachten die aan het Gemeenschapsonderwijs via de Vlaamse ombudsdienst worden bezorgd; nl. een drietal voor het jaar 2000. Deze lage score is door de Vlaams ombudsman uitdrukkelijk geapprecieerd geworden.

-----------------------------------------------------------


 




Jan Roegiers




Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid
Vergadering van 27/09/2001

Vraag om uitleg van de heer Jan Roegiers tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over pesten op het werk

Vraag om uitleg van de heer Jan Roegiers tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het pesten via de nieuwe media

De voorzitter
: Aan de orde zijn de samengevoegde vragen om uitleg van de heer Roegiers tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over pesten op het werk en van de heer Roegiers tot minister Vanderpoorten, over pesten via de nieuwe media.

De heer Rogiers heeft het woord.

De heer Jan Roegiers : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, tussen alle actuele onderwijsperikelen door had ik graag uw aandacht gevraagd voor een ogenschijnlijk trivialere zaak, doch vaak met bijzonder ernstige gevolgen. Ik wil het namelijk hebben over pesten op het werk en pesten via de nieuwe media.

Pesten op het werk is één van die zaken die pas de jongste jaren echt in de belangstelling is gekomen, maar het is een fenomeen dat uiteraard al veel langer bestaat. De dramatische zelfmoord van een jonge postbode vorig jaar is er wellicht niet vreemd aan dat dit wansmakelijk gedrag de interesse van brede lagen van de bevolking en de media wegdraagt. Ook de federale regering keurde eind augustus een voorontwerp van wet tot bescherming van werknemers tegen onder meer pesterijen goed.

Vorig jaar werd de VZW Sasam in het leven geroepen. Sasam staat voor Stichting Antistalking en Antimobbing. Deze VZW wil zich het lot van gepesten aantrekken en hiervoor een meldpunt oprichten. Naar aanleiding van hun eerste verjaardag kwam de vereniging in de loop van de maand augustus naar buiten met een analyse van de 1.300 oproepen die ze het afgelopen jaar kreeg. Volgens cijfers van de vereniging worden ongeveer een half miljoen werknemers in België gepest op de werkvloer. Binnen de Europese Unie zouden er dat 13 miljoen zijn, dit is ongeveer 9 percent van de werkende bevolking. Pesten op het werk kan dus bezwaarlijk een marginaal fenomeen worden genoemd, zeker niet als de maatschappelijke kosten voor de overheid, het bedrijfsleven en de betrokkenen geraamd worden op 200 miljard frank. Ik heb het dan nog niet eens gehad over het menselijk leed dat niet te becijferen valt.

Uit de cijfers blijkt - voor mij enigszins verrassend - dat de meeste meldingen, naast De Post en het ministerie van Financiën, uit het onderwijs komen. Gezien deze vaststelling, mevrouw de minister, wil ik een pleidooi houden om al dan niet specifiek binnen het onderwijs een campagne op het getouw te zetten die de duizenden Vlaamse leerkrachten aanzet tot verdraagzaamheid en tolerantie en dus pesten of treiterig gedrag als ongewenst bestempelt.

Daarnaast lijkt mij een centraal meldpunt, al dan niet in samenwerking met een externe organisatie, een absolute must. De cijfers die onlangs door De Post werden bekendgemaakt, spreken boekdelen en bewijzen dat binnen grote organisaties - en het onderwijs is zonder twijfel een grote organisatie - een dergelijk meldpunt zijn vruchten afwerpt. Dat het mij niet gaat om het meldpunt an sich is nogal duidelijk, het gaat vooral om het begeleiden van slachtoffers van mobbing. Het zou voorts een krachtig signaal zijn dat we pesten als absoluut verfoeilijk aanzien, en bovendien kunnen we maar de hoop koesteren dat het mobbers ertoe aanzet hun praktijken achterwege te laten.

Sta me toe het nu even te hebben over pesten via de nieuwe media. Uit een beperkte Nederlandse steekproef, afgenomen en georganiseerd door De Kinderconsument, in samenwerking met de kinderprovider Surfkids, blijkt dat een belangrijk deel van het pesten bij en door kinderen en jongeren via gsm, meer bepaald via sms-berichtjes, of internet, meer bepaald via e-mail, gebeurt. Het pesten via deze nieuwe kanalen heeft als ´voordeel´ voor de pester dat het volledig anoniem kan gebeuren. De gepeste wordt er op de duur paranoïde van, niet wetende van wie de kwetsende boodschappen komen.

Zo´n 25 percent van de ondervraagde kinderen verklaarde al zeker éénmaal het slachtoffer te zijn geweest van dergelijke cyberpesterijen. In de groep 13 tot 18 jaar blijkt dit op te lopen tot één derde. 15 percent van de jongeren geeft toe wel eens dergelijke pesterige e-mails of sms-berichtjes te hebben verspreid. Naar verluidt worden deze praktijken vaak verricht op schoolcomputers. Het pesten gebeurt ook vooral onder kinderen en jongeren die in dezelfde school zitten.

Gezien deze cijfers lijkt het mij noodzakelijk mogelijke maatregelen in overweging te nemen en eventueel gesprekken met providers of operatoren aan te vatten om dit gedrag af te blokken.

Mevrouw de minister, bent u op de hoogte van dergelijke virtuele pesterijen en de maatschappelijke gevolgen ervan op Vlaamse scholen? Zo ja, hebt u reeds maatregelen getroffen - of overweegt u maatregelen te nemen - om deze toestanden in de toekomst aan te pakken? Waaruit bestaan deze maatregelen concreet? Wordt er samenwerking overwogen met bijvoorbeeld internetproviders, gsm-operatoren en het Kinderrechtencommissariaat?

Beschikt u over concrete cijfers rond pestgedrag binnen de onderwijsinstellingen? Zo ja, hebt u een idee van de concrete gevolgen - absenteïsme, bepaalde psychische aandoeningen, ja zelfs zelfmoordpogingen - van mobbing bij leerkrachten? Overweegt u een campagne, specifiek gericht op de onderwijswereld dan wel gericht tot alle werknemers in Vlaanderen, die oproept tot verdraagzaamheid en tolerantie op de werkvloer?

Neemt u de suggestie in overweging om een centraal meldpunt rond mobbing of agressief gedrag te installeren, specifiek bedoeld voor onderwijsmensen? Vallen volgens u ook de onderwijsmensen onder het voorontwerp van wet dat eind augustus door de federale regering is bekendgemaakt? Kunt u mij zeggen wat dienaangaande de stand van zaken is?

De voorzitter : Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.

Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Mevrouw de minister, ik heb nog een aansluitende vraag met betrekking tot het pesten op de werkvloer. Naar verluidt wordt in het kader van het gelijkekansenbeleid voor de ambtenaren wel voorzien in centrale meldpunten, maar het probleem ligt net in het feit dat er te veel van die centrale meldpunten zouden zijn waardoor verwarring ontstaat en men nooit weet of en in welke mate iets opgevolgd wordt. Campagnes zijn wel goed, maar het zou misschien nog beter zijn de gepesten de garantie te bieden dat eventuele problemen wel degelijk worden opgevolgd. Kunt u me zeggen hoe de link van onderwijs naar ambtenarenzaken wordt gemaakt?

De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.

Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, collega’s, pesterijen zijn helaas van alle tijden en gebeuren overal. Het gebeurt tussen kinderen, tussen kinderen en volwassenen, maar ook onder volwassenen. Het gebeurt in scholen, in de jeugdbeweging, op het werk en binnen gezinnen.

Het lijkt alsof pesterijen nu een groter probleem zouden vormen dan vroeger. Deze stelling kan echter noch bevestigd noch ontkend worden, aangezien het fenomeen pas vrij recent wordt onderzocht en er bijgevolg nog niet zo lang gegevens voorhanden zijn over de omvang en de aard van het probleem. Wel is zeker dat het fenomeen pesten volop in de belangstelling staat van opvoeders, wetenschappers, media en beleid. Het grote verschil met vroeger is dat het probleem tegenwoordig - net zoals zoveel andere taboes - veel meer bespreekbaar is geworden en ook au sérieux wordt genomen. Daarom heeft men vaak de indruk dat het een groter probleem is, precies omdat het zo sterk onder de aandacht wordt gebracht. Zolang het betreffende onderzoek nog aan de gang is, kan ik me daar echter niet definitief over uitspreken.

Concrete cijfers over het pestgedrag binnen de onderwijsinstellingen zijn tot op heden niet gecentraliseerd. Onderzoeken inzake pesten zijn voornamelijk regionaal beperkt en toegespitst op het pestgedrag van leerlingen zelf. Eén voorbeeld hiervan is het onderzoek van de professoren Van Oost en Stevens van de RUG dat reeds in 1994 gepubliceerd werd. Recent, in 2000, werd ook voor Antwerpen een gelijkaardig onderzoek uitgevoerd. Als u geïnteresseerd bent, kan ik u daarover meer gegevens bezorgen.

Het pestgedrag van leerkrachten als collega´s komt echter nergens ter sprake. Dit betekent weliswaar niet dat we er onze ogen voor sluiten. Aangezien mobbing of pesten op alle mogelijke werkvloeren gebeurt, zal dit ook wel op school het geval zijn. In 1997 voerde het tijdschrift Klasse een enquête uit. Zo´n 2000 leerkrachten beantwoordden een tiental vragen over dit thema. De enquête had geen wetenschappelijke bedoeling, maar veeleer een signaalfunctie. De resultaten ervan werden gepubliceerd op de bladzijden 32 en 33 van het juninummer van 1997, nummer 76, van Klasse. Het artikel wilde het probleem aankaarten en daarbij specialisten en getuigen aan het woord laten. Hoewel er dus geen diepgaande onderzoeken bekend zijn, kan eenieder zich de concrete gevolgen van pesterijen voor het slachtoffer inbeelden.

Een antipestbeleid van de overheid is een goede zaak, maar staat nergens als de werkgever en/of personeelsleden in een bedrijf of instelling pesterijen toelaten of uitvoeren. In dit geval ligt de eerste verantwoordelijkheid bij de school met haar directie en inrichtende macht. De schoolcultuur moet van die aard zijn dat pesten geen voedingsbodem vindt, of indien dit wel zo is, in de kiem gesmoord kan worden. Toch betekent dit niet dat de overheid apathisch kan en mag toekijken. Via allerlei sensibiliseringscampagnes draagt ook zij haar steentje bij. Ik denk hierbij aan de verschillende publicaties in het tijdschrift Klasse de afgelopen jaren. Ook het actieplan om antisociaal gedrag op school te voorkomen en op te lossen verwijst expliciet naar het pesten van leerkrachten en medeleerlingen. Daarin ligt de nadruk op een preventieve in plaats van een curatieve aanpak. Een positief schoolklimaat is daarbij heel belangrijk. Het is dan ook niet van prioritair belang een extern meldpunt op te richten, maar veeleer om het fenomeen in en door de school zelf aan te pakken. Het actieplan antisociaal gedrag dateert van het voorjaar van 1999.

Het departement Onderwijs is ervan op de hoogte dat sommige leerlingen via gsm of pc worden gepest. Vergelijkbaar onderzoek in Vlaanderen naar pestgedrag door middel van nieuwe technologie is echter ook hier onbestaande. De bestaande buitenlandse cijfers zijn uiteraard niet zomaar toepasbaar op het Vlaams onderwijs.

Het is zeer onduidelijk of dergelijke pesterijen effectief op school-pc’s plaatsvinden. Sinds de aanvang van het ICT-beleid werd aandacht besteed aan sensibilisering rond veilig ICT-gebruik. Scholen worden aangemoedigd de pc´s voldoende te beveiligen tegen ongewenst of schadelijk gebruik. Onder andere in de brochure ICT.onderwijs@vlaanderen staat een apart hoofdstuk hierover. ICT beveiliging behoort echter tot de verantwoordelijkheid van de school zelf. De overheid zorgt wel voor de nodige fondsen voor de aanschaf, onderhoud en beveiliging ervan. Maatregelen van overheidswege beperken zich dus tot sensibiliseren en informeren omtrent deze problematiek. Volgens mevrouw Van Cleuvenbergen zijn er verschillende meldpunten die echter ook verschillende verwachtingen opwekken. Als er een meldpunt is, verwacht men dat men daar met zijn klachten terechtkan, en dat met die klachten ook iets gebeurt.

Inzake ICT werken we aan visieteksten en aan een bijsturing van de lerarenopleiding. Er moet in de toekomst meer aandacht worden besteed aan ICT-gebruik in het algemeen, en aan het eventueel misbruik daarvan.

Verder lijkt het me vooral belangrijk dat er in de scholen een open sfeer heerst. Alleen als alle actoren openlijk met elkaar kunnen praten, kan ook het onderwerp pesten aan bod komen. De mentaliteit en de schoolcultuur zijn daarbij essentieel.

De voorzitter : De heer Roegiers heeft het woord.

De heer Jan Roegiers : Het verheugt me dat de signalen die ik hier uitstuur, ernstig worden genomen. We mogen echter niet denken dat het taboe daarmee is verdwenen. Uit de cijfers van Sasam blijkt dat een meldpunt waar alles vrij anoniem kan gebeuren, zijn vruchten afwerpt. Men is dus niet zo snel geneigd om pestgedrag te melden aan collega’s of aan de directie.

Heel wat gepeste werknemers worden niet opgenomen in het cijfermateriaal omdat ze het probleem niet melden, tenzij aan familie of aan externen zoals psychiaters. Toch mogen we het probleem niet negeren.

Minister Marleen Vanderpoorten : Hoewel het onderwerp nu meer wordt besproken, blijven een aantal mensen met het probleem zitten. Binnen het onderwijs is dit gegeven nog complexer omdat er een wisselwerking bestaat tussen alle actoren : tussen leerlingen onderling, tussen leerkrachten onderling, tussen leerlingen en leerkrachten. Daarnaast mag ook de rol van de directie niet uit het oog worden verloren.

In het kader van de discussie over het beter bestuurlijk beleid die binnenkort binnen de regering wordt gevoerd, is ook sprake van de oprichting van een ombudsfunctie binnen het onderwijs. We beseffen dus dat met de klachten iets moet gebeuren, dat ze moeten worden gebundeld.

De heer Jan Roegiers : Kunt u me de cijfers bezorgen waarnaar u hebt verwijzen?

Minister Marleen Vanderpoorten : Dat zal gebeuren.

De voorzitter : Het incident is gesloten.


-----------------------------------------------------------


 




Luk Van Nieuwenhuysen




Schriftelijke parlementaire vraag nr. 10 d.d. 18 oktober 2001 gesteld door Vlaams volksvertegenwoordiger de heer Luk Van Nieuwenhuysen aan minister van Onderwijs mevrouw Marleen Vanderpoorten en haar antwoord op deze parlementaire vraag :

VLAAMS PARLEMENT

MARLEEN VANDERPOORTEN
VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS EN VORMING

Vraag nr. 10 van 18 oktober 2001 van de heer Luk Van Nieuwenhuysen


Leerkrachten - Klachtenbehandeling

Op 27 september jongstleden stelde collega Jan Roegiers een vraag om uitleg aan de minister over het pesten op school via de nieuwe media. Zowel vraag als antwoord overstegen dat specifieke aspect van het fenomeen pesten. De minister vestigde er mijns inziens terecht de aandacht op dat dit binnen het onderwijs een complex gegeven is, omdat er een wisselwerking bestaat tussen alle verschillende actoren. Zij wees ook op de rol van de schooldirecteurs (Handelingen C$ van 27 september 2001, blz. 1. e.v. – red.).

In dat verband verwijs ik naar een artikel dat in de loop van de maand augustus in het Nieuwsblad verscheen en waaruit blijkt dat er in het gemeenschapsonderwijs relatief meer mensen wegens “lichamelijke ongeschiktheid” met pensioen worden gesteld dan in het vrij onderwijs. Een leerkracht getuigde dat heel wat van zijn collega’s als het ware gedwongen worden om zich psychisch ziek te laten verklaren, omdat ze door hun directie of door de inspectie soms van de ene dag op de andere persona non grata worden verklaard, om op die manier plaats te maken voor leerkrachten die men om een of andere reden verkiest.

De reacties van lezers op dat bewuste artikel tonen aan dat de aantijging niet uit de lucht is gegrepen. Geviseerde leerkrachten krijgen na een eerste onvoldoende de raad om hun ziektedagen op te nemen, waarna ze vroegtijdig met pensioen worden gestuurd. De meesten gaan daar op in uit vrees dat een tweede negatieve quotering hen degradeert tot het statuut van werkloze met verlies van pensioenrechten.

Ik heb de indruk dat er een en ander schort aan de mogelijkheid waarover leerkrachten beschikken om in dergelijke gevallen klachten te laten behandelen. Ze komen ofwel bij de lokale schoolraden terecht, ofwel bij de Raad van Beroep van ARGO, die eigenlijk als rechter en partij optreedt (Argo : Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs). De ombudsvrouw van de ARGO lijkt niet bevoegd te zijn in dergelijke materies.

Dat het probleem reëel is, blijkt uit het feit dat een vereniging “Slachtoffers van de ARGO” werd opgericht.

Is de minister op de hoogte van het hierboven geschetste fenomeen ?Zou de ombudsfunctie waarover de minister het op 27 september had, in dergelijke situaties kunnen tussenkomen ?Worden er terzake nog andere initiatieven in het vooruitzicht gesteld, zeker nu de kwestie van een tekort aan leerkrachten prangend is geworden en er een aantal leraars blijkbaar niet liever vragen dan terug te keren naar het onderwijs ?
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap
De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming

Antwoord van minister van Onderwijs mevrouw Marleen Vanderpoorten op vraag de. 10 van 18 oktober 2001 van Vlaams volksvertegenwoordiger de heer Luk Van Nieuwenhuysen.

Leerkrachten - Klachtenbehandeling

In onze samenleving zijn de verwachtingen ten aanzien van het onderwijs hoog gespannen. Scholen en uiteraard leerkrachten moeten aan heel wat eisen, die veel verder gaan dan loutere kennisoverdracht, voldoen. De werkdruk is groot en kan stress en mogelijk ziekteverzuim tot gevolg hebben. De wijze waarop scholen functioneren en intern georganiseerd zijn, speelt hierbij een belangrijke rol: een team gerichte aanpak, een participatief schoolbeleid, een goed uitgebouwd taakbeleid en een adequaat personeelsbeleid.

In deze context is het bijzonder decreet betreffende het gemeenschapsonderwijs van 14 juli 1998 geconsipieerd. Dit decreet creëert een kader waarbinnen maximale autonomie wordt verleend aan het lokaal niveau.

Hoe goed het schoolklimaat ook is, altijd zullen er mensen uit de boot vallen.

In het kader van het personeelsbeleid kent het gemeenschapsonderwijs, net als het gesubsidieerd onderwijs, de beoordeling en de evaluatie van personeelsleden.

De beoordeling van tijdelijke en de evaluatie van vastbenoemde personeelsleden is vastgelegd in het besluit van de Vlaamse regering van 22 mei 1991 omtrent de evaluatie, maatregelen van orde en tucht in het gemeenschapsonderwijs. De evaluatie gebeurt door de directeur en het evaluatieverslag kan desgevallend besloten worden met de vermelding “onvoldoende”. De mogelijkheid is alleszins groot dat bepaalde personeelsleden die een eerste evaluatie onvoldoende hebben bekomen, ziek worden uit vrees voor een tweede gelijkaardige evaluatie. Het voornoemd besluit bouwt daarom in een tweede fase een bijkomende garantie in voor het personeelslid. De evaluator evalueert het personeelslid aan wie de evaluatie “onvoldoende” is toegekend, vanaf het daarop volgende schooljaar en ten vroegste acht maanden nadat de eerste evaluatie onvoldoende werd gegeven, opnieuw. In dit geval wordt het personeelslid afzonderlijk geëvalueerd door een door het college van directeurs aangesteld persoon.

Indien een personeelslid niet akkoord gaat met de vermelding onvoldoende kan een procedure ingespannen worden bij de Raad van Beroep via de centrale raad en vanaf 1 januari 2003 via de afgevaardigd bestuurder van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs.

De samenstelling van de Raad van Beroep is bepaald in artikel 72 van het decreet van 27 maart 1991 (statuut personeel gemeenschapsonderwijs). De voorzitter van de raad van beroep en de twee plaatsvervangende voorzitters zijn magistraten of emeritus-magistraten, aangesteld door de regering.
Verder wijst de voorzitter twee leden aan die titularis zijn van een wervings-, selectie- of bevorderingsambt binnen het gemeenschapsonderwijs.
Dergelijke samenstelling staat garant voor een objectieve behandeling van het dossier. Bovendien is het zo dat de inspectie op dit vlak niet tussen komt. De inspectietaak wordt immers niet meer toegespitst op het individu. Zij brengt dan ook geen beoordeling meer uit op het functioneren van de individuele leraar.

Het geheel van de behandeling van een klachtenbundel van een leerkracht ligt dus vast in specifieke regelgeving die alle garanties biedt voor een objectieve behandeling van het dossier. Het is duidelijk niet enkel de directie (de inspectie heeft terzake geen bevoegdheid) die kan bepalen of een of andere leerkracht ongeschikt wordt verklaard.

Indien er in het kader van een beter bestuurlijk beleid beslist wordt tot de oprichting van een ombudsfunctie binnen het onderwijs, dan zou dit zijn om de bestaande klachten te bundelen en te kanaliseren. De eigenlijke afhandeling gebeurt volgens de hiervoor beschreven procedure.
-----------------------------------------------------------


 




Dirk De Cock




Schriftelijke parlementaire vraag i.v.m. sensibilisatie rond probleem van pesten in het onderwijs gesteld door Vlaams parlementslid de heer Dirk De Cock (Spirit) aan minister van Onderwijs mevrouw Marleen Vanderpoorten.

Minister belooft sensibilisatie rond probleem van pesten in het onderwijs

Pesten op het werk en seksueel ongewenst gedrag zijn maatschappelijke
fenomenen die steeds meer uit de taboesfeer treden. Het probleem is de
laatste tijd bespreekbaar en wordt dan ook meer en meer gesignaleerd. In het
onderwijs is dit niet anders. Ook daar zijn vele personeelsleden het
slachtoffer van pesterijen of seksuele intimidatie. Het is echter niet
steeds duidelijk waar deze personeelsleden met hun klachten terechtkunnen.
De Vlaamse ombudsman had zich alvast onbevoegd verklaard.

Vlaams volksvertegenwoordiger Dirk De Cock (SPIRIT) stelde hieromtrent een
vraag aan onderwijsminister Vanderpoorten. Hij wilde van de minister weten
tot welke instantie gepeste personeelsleden zich kunnen wenden en welk
advies de minister personen met dit probleem zou geven.

In haar antwoord wees Vanderpoorten op de overeenkomst die is afgesloten
met de vzw Limits. Limits staat in voor de opvang van alle klachten rond
ongewenst seksueel gedrag of pesten in het onderwijs. Slachtoffers kunnen
bij deze organisatie terecht om stoom af te laten, om advies te krijgen
zodat ze het probleem zelf kunnen oplossen, of om een informele tussenkomst
te bekomen. Limits probeert dan te bemiddelen tussen de betrokken partijen.
Als een oplossing niet haalbaar blijkt, wordt het slachtoffer aangeraden om
een formele klacht in te dienen. Dit kan niet via Limits, maar enkel via de
arbeidsrechtelijk of strafrechtelijk bevoegde instanties. Het gevaar bestaat
dan wel dat de verhoudingen tussen de betrokkenen helemaal verzieken, wat
vooral voor de hiërarchisch ondergeschikte nadelig kan zijn.

Voorts verwees minister Vanderpoorten naar de nieuwe wet van 11 juni 2002
over bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op
het werk. Deze wet verplicht de scholen vanaf 1 januari 2003 een beleidsplan
op te stellen waarmee een aanpak van deze problemen geconcretiseerd wordt.
De school dient ook over een interne of externe preventieadviseur te
beschikken. Een binnen het schoolteam aangeduide vertrouwenspersoon moet
deze preventieadviseur ondersteunen.

Dirk De Cock wijst op de noodzaak van sensibilisatie in deze materie. Veel
personeelsleden van het onderwijs kennen deze procedures of het bestaan van
de vzw Limits niet. Enkele studiedagen per jaar en een occasioneel artikel
in het tijdschrift Klasse volstaan duidelijk niet. Er moeten meer en
permanentere initiatieven genomen worden. Minister Vanderpoorten beaamde
deze visie en beloofde de nodige stappen te ondernemen.

-------------------------------------------------------------------



 




Bart De Smet




Schriftelijke parlementaire vraag nr. 98 dd. 30 mei 2002 van Vlaams volksvertegenwoordiger de heer Bart De Smet (CD&V) aan minister van Onderwijs Marleen Vanderpoorten (VLD).

Pesten op school - Aanpak.


Jaarlijks worden vele mensen slachtoffer van pesterijen op het werk. Het gaat dan onder andere om belagen, achtervolgen, iemand opzettelijk isoleren, negeren, te zware opdrachten geven, roddelen, verspreiden van afbeeldingen of geruchten,… Deze mensen worden niet alleen getroffen in hun waardigheid, hun eer, maar ook beroofd van hun status in de maatschappij.

Het gevolg daarvan is dat er jaarlijks duizenden mensen aan zelfmoord denken, honderden het proberen en meer dan 150 daarin ook effectief slagen.

Pestgedrag op de werkvloer manifesteert zich niet alleen binnen familie, verenigingen, …, maar ook binnen het onderwijs. Bewijzen dat je gepest wordt, blijft moeilijk en bovendien moet de gepeste ook nog de moed hebben om klacht in te dienen.

Meer en meer groeit het besef dat een totale aanpak van het antipestbeleid in ons land noodzakelijk is.

Via de pers vernam ik dat de minister een stap in de goede richting zet en aan de VZW Limits een mandaat geeft om pestklachten tussen volwassenen onderling, en tussen volwassenen en leerlingen op te vangen en te behandelen.

1. Aangezien de VZW Limits reeds met veel zware dossiers zit, is het dan niet aangewezen om een specifiek meldpunt/ombudsdienst op te richten binnen het departement Onderwijs, zodat dit meldpunt klachten van het personeel kan onderzoeken en er het gepaste gevolg aan kan geven?

2. Wat gebeurt er met dossiers waarvan de school niet meewerkt en waarbij de VZW Limits machteloos staat?

Wordt er dan vanuit het departement een neutraal en objectief onderzoek ingesteld?

Hoe wordt er precies te werk gegaan?


Antwoord van minister van Onderwijs Marleen Vanderpoorten.

Omdat ik mij ervan bewust ben dat pesten op school - zoals op eender welke werkvloer - een niet te miskennen fenomeen is en ik er van uitga dat het geen kansen mag krijgen, gaf ik in november 2001 aan de vzw Limits het mandaat om klachten te behandelen in verband met pesten waarbij schoolpersoneel betrokken is. Concreet impliceert dit klachten van pesterijen tussen schoolpersoneelsleden onderling, maar ook klachten waarbij een leerling gepest wordt door een volwassene.

Ik overloop hier kort wat het Steunpunt “Grensoverschrijdend Gedrag op School” zoal biedt:
* Opvang en steun aan personen met een klacht rond Ongewenst Seksueel
Gedrag of pesterijen
* Informatie rond de thema’s Ongewenst Seksueel Gedrag en pesterijen
* Advies aan scholen die worden geconfronteerd met een klacht rond
Ongewenst Seksueel Gedrag
* Advies aan scholen die worden geconfronteerd met een klacht rond
pesterijen waarbij één of meerdere volwassenen betrokken zijn.
* Tussenkomst bij een klacht als de klager dat wenst (niet voor pesterijen
onder leerlingen)
* Een draaiboek bij het behandelen van een klacht rond grensoverschrijdend
gedrag op school

Met dergelijke ondersteuning van scholen kan geen enkele school het zich veroorloven om geen anti-pestbeleid te ontwikkelen. Pesten is een te grote kost aan menselijk leed, om dan nog te zwijgen over de maatschappelijke prijs (het professioneel onderfunctioneren van de werknemer, ziekteverzuim, verziekte werksfeer…). Scholen moeten preventief tewerk gaan, maar moeten ook procedures afspreken met leerkrachten (en leerlingen) om concrete gevallen van pesten te kunnen oplossen, liefst binnen de school zelf. Het lerarenkorps moet stilstaan bij zijn eigen verantwoordelijkheid. Zwijgen, toekijken of het hoofd wegdraaien wanneer men weet heeft van dergelijk gedrag, komt neer op een aanmoedigen van degelijk wangedrag. Het plaatje in een concreet dossier is mijns inziens pas volledig wanneer men, naast de gepeste(n) en de petkop(pen), ook de eventuele getuigen erbij denkt.

Het Steunpunt Grensoverschrijdend Gedrag kan heel wat betekenen voor vele concrete pestgevallen en scholen ondersteunen en adviseren - preventief en curatief. Maar zoals de heer De Smet al aangeeft, bemiddelingspogingen van deze professionals kunnen ook niet tot het verhoopte resultaat leiden. In 30% van de gemelde klachten stopt het pestgedrag niet.

Het is dan ook aan de werkgever van een leerkracht om stappen te ondernemen.
(Directies kunnen ook verantwoordelijkheden in deze ontlopen en geen maatregelen treffen). Omdat de werkgever in de onderwijssector niet het departement Onderwijs is, maar de inrichtende macht, kan de onderwijsoverheid zich niet mengen. Wanneer het om een misdrijf gaat (cf. Strafwet) ligt het wel in de bevoegdheid van overheidsambtenaren om iets te doen. In de zin van het dossier overmaken aan het parket. Maar doorgaans kunnen we enkel de meldingen registreren om statistische doeleinden. Een onderzoek instellen zou een ongeoorloofde inmenging zijn in de context van vrijheid van onderwijs. Een centraal optreden vanuit Onderwijs is niet alleen onmogelijk, maar als het mogelijk zou zijn waarschijnlijk ondoelmatig. Het valt moeilijk voor te stellen hoe de centrale onderwijsadministratie in een concreet geval een oplossing zou brengen.
Men moet kunnen toegeven dat zoiets eigenlijk geen baat bijbrengt omdat men in een volledig onbekende conflictsituatie wordt gegooid als scheidsrechter. Het is daarentegen beter scholen in het kader van de doorlichtingen te verplichten zich te conformeren aan algemeen geldende arbeidswetgeving inzake welzijn op het werk, en hen te sanctioneren wanneer ze geen werking blijken te hebben of hen de gevolgen te doen dragen van een gebrekkige toepassing van interne werkingsregels.

Inrichtende machten werven aan en zijn verantwoordelijk voor het personeelsbeleid algemeen, inclusief welzijn op het werk. Wanneer zij de klacht van een personeelslid niet au sérieux nemen, kunnen vakbonden het opnemen voor de werknemer. In het geval van het gemeenschapsonderwijs kan het personeelslid ook aankloppen bij de ombudsdienst. Sommige steden en gemeenten beschikken eveneens over een ombudsdienst. Tot slot is er de mogelijkheid om naar de rechtbank te stappen als uiterste oplossing.

Vanuit het perspectief van de bescherming van werknemers is het alleszins en stap voorwaarts dat de nieuwe wet betreffende de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk van federaal minister van Tewerkstelling en Arbeid, mevrouw Onkelinx mogelijkheden uitbreidt om een preventief beleid te voeren en om pesten te doen stoppen. De wet wordt ingepast in de wet op het welzijn van de werknemer (1996), hij omschrijft de preventiemaatregelen, verzekert ontslagbescherming voor slachtoffers en getuigen, keert de bewijslast om en benadrukt de medeverantwoordelijkheid van de werkgever. Ook de onderwijssector zal conform deze bepalingen moeten handelen en volgens de voorwaarden in de uitvoeringsbesluiten de vertrouwenspersonen en preventieadviseurs moeten aanstellen.

Als minister van Onderwijs en Vorming heb ik resoluut gekozen om alle onderwijssectoren te responsabiliseren en te sensibiliseren. Dit voorjaar vond in elke provincie een studiedag over grensoverschrijdend gedrag plaats voor directies en personeelsleden van scholen en CLB’s, waar de hele problematiek wetenschappelijk gekaderd en vertaald werd in concrete tips voor de ontwikkeling van een schoolbeleid. Het Limits-team was er laagdrempelig aan te spreken, evenals scholen die goede praktijken op hun naam kunnen schrijven.
Deze zomer is de herziene uitgave van het Beleidsplan Ongewenst Seksueel Gedrag op School (1999) klaar. Dit zal worden verspreid aan alle scholen die erom vragen.

-------------------------------------------------------------------


 




André Van Nieuwkerke




Schriftelijke parlementaire vraag d.d. 24 oktober 2002 gesteld door Vlaams volksvertegenwoordiger de heer André Van Nieuwkerke aan minister van Onderwijs mevrouw Marleen Vanderpoorten en haar antwoord op deze parlementaire vraag :

Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid

Vergadering van 24/10/2002


Vraag om uitleg van de heer André Van Nieuwkerke tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de toepassing in het onderwijs, vanaf 1 januari 2003, van de wet betreffende de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag.

De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Van Nieuwkerke tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de toepassing in het onderwijs, vanaf 1 januari 2003, van de wet betreffende de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag.

De heer Van Nieuwkerke heeft het woord.

De heer André Van Nieuwkerke : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, in het onderwijs is lang gezwegen over het pestgedrag van leerkrachten onder elkaar. Uit onderzoek is echter gebleken dat naast De Post, waar we ook een aantal schrijnende voorbeelden kennen, en het ministerie van Financiën, ook het onderwijs een omgeving is waar het pesten goed is ingeburgerd.

-De heer Dirk De Cock treedt als voorzitter op.

Ook in deze commissie is nog niet zo vaak gesproken over deze problematiek. Ik ben dan ook van mening dat we hier meer aandacht aan moeten besteden. Dit fenomeen heeft indirect te maken met de kwaliteit van het onderwijs en de lerarenopleiding waarover we wel praten.
In het tijdschrift Klasse van oktober 2002 wordt de stilte voor de tweede maal doorbroken. Ook in 1992 werd hierover reeds een belangrijk signaal gegeven. De laatste enquête bij 700 leerkrachten leert dat pesten als het ware integraal deel uitmaakt van de schoolcultuur, en dat op elk onderwijsniveau en in elke onderwijsvorm.
De pesterijen doen zich voor onder allerlei vormen : roddels verspreiden, verwijten, boekentassen of examens laten verdwijnen, leerlingen en ouders tegen een collega opzetten, slaan of seksueel ongewenst gedrag. Sociologen steken dat in vakjes : verbaal geweld, fysiek geweld en dergelijke meer. In een antwoord op een vraag van de heer Roegiers van 27 september 2001 over het pesten van leerlingen onder elkaar via de moderne media, antwoordde de minister dat de verantwoordelijkheid van de inrichtende machten hier cruciaal is en dat het belangrijk is dat de schoolcultuur hiervan wordt gezuiverd. Vanaf 1 januari 2003 is de wet betreffende bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag van toepassing. Deze wet slaat uiteraard zowel op de privé- als op de openbare sector en dus ook op het onderwijs. De wet is vrij duidelijk. Stukken van de artikels zitten ook in de welzijnswet voor de werknemers. Het is niet alleen de bedoeling om de werknemers, en in dit geval de
leerkrachten, te beschermen tegen pesterijen, er zitten ook sanctiemechanismen in de wet verwerkt. Het sociaal recht en het arbeidsreglement spelen een rol. De wet is ook van toepassing op pesterijen vanuit wat men noemt de ‘klanten’. Voor het onderwijs zijn dat de leerlingen, de ouders en dergelijke meer.
Er is ook sprake van een vertrouwenspersoon die moet worden aangesteld en die op informele wijze een regeling probeert te treffen in een geschil. Als dat niet lukt, moet de preventieadviseur optreden die op een formele en gemotiveerde manier de klachten behandelt en voorstellen kan doen aan de school. Deze wet bevat heel wat maatregelen en procedures die ook in het onderwijs moeten worden toegepast. De werkgever moet na voorafgaand akkoord met de werknemersvertegenwoordigers een preventieadviseur aanduiden die gespecialiseerd is in de psycho-sociale aspecten van arbeid en geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk. Daarbij worden een aantal zaken gestipuleerd. Zo moet, als er geen akkoord is of indien de werkgever meer dan 50 werknemers tewerkstelt, een beroep worden gedaan op een preventieadviseur van een externe dienst voor preventie en bescherming op het werk. Elke werkgever kan ook volgens een gelijkaardige procedure een vertrouwenspersoon aanduiden. Het onderwijs heeft meer dan 100.000 leerkrachten. Mijn vraag is ingegeven door de bekommernis of het onderwijs hierop reeds is voorbereid en wat de stand van zaken dienaangaande is. Ik weet ook dat er nog een aantal uitvoeringsbesluiten
en KB’s moeten worden gelanceerd, maar ik heb toch al een aantal vragen.
Wie is de werkgever in dit geval : het departement of de inrichtende machten? Er bestaat wel een meldpunt in het departement, namelijk Limits, maar ik denk dat dit niet volstaat en ver af staat van het veld. Is er reeds overleg geweest met de werknemersorganisaties, zoals de vakbonden? Hoe zal binnen het onderwijs de wet toegepast worden? We hebben immers enorm veel scholen, scholengemeenschappen en scholengroepen.
Is in de volgende begroting rekening gehouden met de financiële implicaties?

De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.

Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, de wet van 11 juni over bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk verscheen op 22 juni in het Belgisch Staatsblad. De wet is van toepassing op elke werkgever, dus wat de onderwijssector betreft op elke scholengroep of inrichtende macht. Concreet moet elke school vanaf 1 januari 2003 een beleidsplan hebben waarmee de aanpak van pesten, ongewenst seksueel gedrag en geweld op school geëxpliciteerd wordt. Daarnaast moet een school beschikken over een interne preventieadviseur of een beroep kunnen doen op een externe preventieadviseur. Een vertrouwenspersoon, die de preventieadviseur ondersteunt, moet binnen het schoolteam aangeduid zijn. Naar aanleiding van voormelde wet heeft de administratie van het departement Onderwijs reeds een aantal voorstellen geformuleerd om vanuit de centrale onderwijsoverheid ter zake een initiatief te nemen, niet alleen om hierover
helder te communiceren, maar ook om tot eenvormige afspraken te komen.
In de eerste plaats zal ik met federaal minister van Arbeid en Tewerkstelling,
mevrouw Onkelinx de nodige gesprekken aangaan over hoe de scholen aan deze verplichtingen moeten voldoen. Er moet concreter onderzocht worden hoe het vooropgestelde preventiebeleid kan worden uitgewerkt, op welk niveau preventieadviseurs en vertrouwenspersonen best aangeduid worden, en in welke mate de aanpak geëxpliciteerd kan worden in de respectieve statuten en arbeidsreglementen.
Momenteel fungeert de VZW Limits als meldpunt voor ongewenst seksueel gedrag en pesten binnen het onderwijs. In het licht van de nieuwe wetgeving zal de opdracht van de VZW Limits opnieuw bekeken worden. Verder wordt in samenspraak met de VZW Limits, de niveauadministraties en de inspectie, een omzendbrief voorbereid en overlegd met Arbeid en Tewerkstelling, om de scholen in te lichten. Afhankelijk van de afspraken die hierover met de federale overheid kunnen worden gemaakt, zal hier eventueel bij de budgetcontrole 2003 aandacht aan besteed kunnen worden.
De budgettaire vraag moet geplaatst worden in een algemene problematiek die hier reeds meermaals ter sprake is gekomen, namelijk hoe we ons moeten opstellen tegenover beslissingen van andere overheden die een bijkomende financiële last leggen op de scholen, en die onze voortdurende zorg is.

De voorzitter : De heer Van Nieuwkerke heeft het woord.

De heer André Van Nieuwkerke : Bij de wet komt heel wat kijken. Het heeft ook gevolgen op het vlak van personeel. Men kan wel samenwerken tussen scholen of binnen een scholengemeenschap, maar het zal veel organisatie vergen om die wetgeving in het onderwijs toe te passen. Limits is een aanspreekpunt, maar dat is zeker niet voldoende.

De voorzitter : Het incident is gesloten.







 




Dirk De Cock




Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid
Vergadering van 28/11/2002

Vraag om uitleg van de heer Dirk De Cock tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de instantie waar personeelsleden van het onderwijs terecht kunnen met het oog op klachten van allerlei aard.

De voorzitter
: Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer De Cock tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de instantie waar personeelsleden van het onderwijs terecht kunnen met het oog op klachten van allerlei aard.

De heer De Cock heeft het woord.

De heer Dirk De Cock : Mijnheer de voorzitter, ik heb vernomen dat de ombudsman van de Vlaamse Gemeenschap niet bevoegd is om klachten te behandelen van personeelsleden van het onderwijs in verband met wat ik eufemistisch als mank lopende menselijke interactie wil omschrijven.
In een brief verklaart de ombudsman van de Vlaamse Gemeenschap dat hij niet bevoegd is om dergelijke klachten te behandelen. Indien gewenst, kan ik de leden van de commissie het referentienummer van die brief bezorgen. De vraag tot wie iemand zich moet wenden, is van alle tijden. Wie een klacht behandelt, vormt vaak een klankbord dat op zich al het begin van een oplossing inhoudt. Het is psychologisch zeer belangrijk dat mensen hun problemen ergens kunnen aankaarten. Indien mensen nergens gehoor vinden of de indruk krijgen dat ze niet worden gehoord, zal frustratie in de plaats treden van probleemoplossend denken en handelen.
De problematiek van het pesten, in de ruimst mogelijke zin van het woord, is maatschappelijk bespreekbaar geworden. De voorbije maanden is de inhoudelijke invulling van dit begrip in de maatschappelijke discussie stringent tot uiting gekomen.
De mededeling van de ombudsman van de Vlaamse Gemeenschap heeft me enigszins verbaasd. Enkele weken geleden heeft de ombudsman van de Vlaamse Gemeenschap in deze commissie het luik Onderwijs van zijn jaarverslag toegelicht. Ik was van mening dat er op dat vlak niet veel verkeerd ging. Ik meende zelfs dat het personeel van het Vlaams onderwijs, om het met de heer Voltaire te zeggen, in de beste der werelden leefde. De mededeling van de ombudsman van de Vlaamse Gemeenschap dat hij niet bevoegd is om klachten van leerkrachten te behandelen, heeft me evenwel verontrust.
Mevrouw de minister, tot welke instantie kunnen personeelsleden van het onderwijs zich wenden als ze in de overtuiging verkeren dat ze het slachtoffer zijn van aantasting van hun psychische of fysieke integriteit, van pesterijen, van mobbing of van onheuse behandeling? Zijn er andere instanties voor personeelsleden die tot het gemeenschaps-, gemeentelijk-, provinciaal- of vrij-onderwijs behoren? Welke raad geeft u aan personeelsleden die denken het slachtoffer te zijn van praktijken zoals vermeld in mijn eerste vraag?

De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.

Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, personeelsleden van het onderwijs die in de overtuiging verkeren dat zij het slachtoffer zijn van aantasting van hun psychische of fysieke integriteit, van pesterijen, van mobbing of van onheuse behandeling kunnen zich sinds enkele jaren wenden tot de ´nformatiecel Ongewenst Seksueel gedrag en Pesten binnen het Onderwijs´ waarvoor een overeenkomst werd afgesloten met de VZW Limits.
Personen met een klacht over ongewenst seksueel gedrag of pesten kunnen telefonisch contact opnemen met Limits. De emotionele opvang van de klaagster of klager staat hierbij centraal. Na dit eerste opvanggesprek kunnen er nog meerdere gesprekken volgen afhankelijk van de behoefte van de klaagster of klager. Sommige personen willen enkel stoom afblazen en hebben voldoende aan één of meerdere ondersteunende gesprekken. Anderen daarentegen willen advies om zelf een oplossing te vinden. In dat geval reikt Limits mogelijke strategieën aan om het ongewenst seksueel gedrag of de pesterijen stop te zetten.
Nog anderen doen een beroep op Limits voor een tussenkomst. Het gaat hierbij om een informele aanpak van klachten. De uitgangspunten bij de informele klachtenbehandeling zijn het stoppen van het ongewenst seksueel gedrag of de pesterijen, het ontbreken van nadelige gevolgen voor de klaagster of klager, het behoud van de job in alle omstandigheden voor de klaagster of klager en het creëren van veilige werkomstandigheden. In zo´ informeel gesprek wordt de aangeklaagde door Limits en/of iemand van de leidinggevenden geconfronteerd met de klacht. Limits zoekt hierbij niet naar de schuld of de waarheid. Het gesprek met de aangeklaagde is geen verhoor. De aangeklaagde krijgt dan ook de kans om zijn of haar eigen verhaal te doen. De schuldvraag komt bij de informele aanpak niet aan de orde.
Bij zeer ernstige klachten of als de klaagster of klager erom verzoekt, kan een formele procedure van klachtenbehandeling opgestart worden. Limits is echter niet bevoegd om een formele procedure te starten, dit kan enkel de klager of klaagster in eigen persoon doen. In tegenstelling tot de informele benadering moet een formele procedure wel leiden tot een concrete uitspraak over de gegrondheid van de klacht, met eventuele sancties voor de aangeklaagde als gevolg. Voor het opstarten van een formele procedure moet het betrokken personeelslid zich wenden tot de bevoegde arbeidsrechterlijke of strafrechterlijke instanties.
Daarnaast heeft Limits ook als opdracht zich verder als informatiecel bekend te maken aan scholen en een samenwerking met alle onderwijsnetten uit te bouwen. Met dat doel voor ogen werden in 2001 vijf studiedagen georganiseerd in de verschillende Vlaamse provincies. Deze studiedagen kenden een enorm succes aangezien er dubbel zoveel deelnemers waren als gepland. Een ander medium waardoor Limits herhaaldelijk in de kijker werd geplaatst, is het onderwijstijdschrift ´lasse´ Telkens als een bijdrage in dit tijdschrift handelt over pesten, ongewenst seksueel gedrag of mobbing, wordt er melding gemaakt van de informatiecel.
Op 22 juni verscheen de nieuwe wet van 11 juni 2002 over bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk in het Belgisch Staatsblad. De wet is van toepassing op elke werkgever, dus wat de onderwijssector betreft op elke scholengroep of inrichtende macht. Concreet moet elke school vanaf 1 januari 2003 een beleidsplan hebben waarmee de aanpak omtrent pesten, ongewenst seksueel gedrag en geweld op school geëxpliciteerd wordt. Daarnaast moet een school beschikken over een interne preventieadviseur of een beroep kunnen doen op een externe preventie adviseur. Er moet een vertrouwenspersoon, die de preventieadviseur ondersteunt, binnen het schoolteam worden aangeduid. In het licht van de nieuwe wetgeving zal de opdracht van de VZW Limits opnieuw bekeken worden.
Voor de vraag over het bestaan van aparte instanties voor personeelsleden die tot het gemeenschapsonderwijs, het gemeentelijk, het provinciaal of het vrij onderwijs behoren, verwijs ik naar de autonomie die de scholen hebben op het vlak van personeelszaken. Deze autonomie houdt in dat elke school, scholengroep of inrichtende macht zelf haar beleid inzake personeelsaangelegenheden kan voeren binnen het arbeidsrechterlijke kader. Dit impliceert tevens dat elke school, scholengroep, inrichtende macht of net, naast de VZW Limits nog andere instanties of personen kan of wettelijk moet aanduiden voor de behandeling van klachten van ongewenst seksueel gedrag, pesterijen en mobbing op het werk. De wettelijke verplichtingen in dit verband naar aanleiding van de nieuwe wet van 11 juni over bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk heb ik besproken in mijn antwoord op uw eerste vraag.
Naar aanleiding van uw derde vraag kan ik u meedelen dat ik als minister van Onderwijs en Vorming herhaaldelijk brieven krijg met betrekking tot pesterijen, ongewenst seksueel gedrag, mobbing en dergelijke op school. Vaak gaat het om leerkrachten die belaagd worden door andere leerkrachten, de directie of de inrichtende macht. Soms zijn het ouders die hun beklag doen over het feit dat hun kinderen het slachtoffer zijn van pesterijen of geweld dat wordt gepleegd door leerkrachten of hun medeleerlingen. Telkens zien zij in de minister van Onderwijs en Vorming dé instantie die de ultieme oplossing kan bieden.
In mijn antwoord op hun grieven pleit ik er telkens voor dat er zoveel mogelijk op lokaal niveau naar een oplossing moet worden gezocht. Het is voor mij als minister van Onderwijs en Vorming juridisch onmogelijk en ethisch onaanvaardbaar dat ik manu militari zou ingrijpen in lokale verhoudingen, hoe scheefgegroeid die ook kunnen zijn. De inrichtende machten staan immers niet onder het hiërarchisch gezag van de minister van Onderwijs en Vorming.
Daarenboven kan de overheid nooit sancties opleggen aan de betrokkenen. Wel tracht ik telkens de klaagster of klager te adviseren over de mogelijkheden die er bestaan om een halt toe te roepen aan het ongewenst gedrag : in sommige gevallen is bemiddeling noodzakelijk, daarbij verwijs ik naar de professionele hulp die Limits hen daarbij kan bieden. In andere gevallen is de situatie dermate verziekt dat geen enkele dialoog meer mogelijk is. Dan wijs ik de klaagster of klager op de mogelijkheid van een formele procedure, maar laat niet na om ook de mogelijk negatieve gevolgen van zo´ procedure toe te lichten. Een formele procedure dreigt de partijen immers nog meer in twee kampen te duwen met vaak negatieve consequenties voor de hiërarchisch ondergeschikte.
Bovendien is een formele klachtenprocedure minder aangewezen bij meer subtiele of bedekte vormen van ongewenst gedrag omwille van het bewijsprobleem. Daarbij wil ik de betrokkenen zeker niet suggereren dat ze in hun situatie moeten berusten. Een positief schoolklimaat kan echter niet vanuit Brussel opgelegd worden. Het onderwijsbeleid kan enkel sensibiliseren en modellen aanreiken die hiertoe bijdragen.

De voorzitter : De heer De Cock heeft het woord.

De heer Dirk De Cock : Mevrouw de minister, in de aanhef van mijn vraag om uitleg schuilde ook een bedekte vraag of de ombudsman al dan niet bevoegd is voor onderwijsmateries. Op dat vlak blijf ik nog wat op mijn honger zitten.

Minister Marleen Vanderpoorten : Voor een aantal zaken is de ombudsman wel bevoegd, maar meestal gaat het daarbij om heel specifieke of gespecialiseerde materies -bijvoorbeeld klachten over studietoelagen -die hij dan doorverwijst.

De heer Dirk De Cock : In dat geval kan ik mij scharen achter uw antwoord. U hebt trouwens gezegd dat de maatschappelijke nood waarschijnlijk ook door de bespreekbaarheid van het probleem groter wordt. Pesten is niet langer iets waarvoor men zich schaamt. Het is bespreekbaarder geworden en de mensen zelf zijn mondiger geworden om er uiting aan te geven.

Mevrouw de minister, er zal wel nog werk moeten worden gemaakt van het sensibiliseren. Immers, niet alle personeelsleden weten waar ze met hun klachten terecht kunnen. We moeten dit dus op de een of andere manier duidelijk maken aan die personeelsleden. Uiteraard behoort het tot de vrijheid van elke school om daarmee om te gaan binnen de wet van 11 juni 2002, zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 21 juni 2002. Gezien de nieuwe regelgeving en de noodzaak om per 1 januari 2003 tot een beleidsplan te komen, is op het veld een vorm van sensibilisering nodig. Over hoe dat het best gebeurt, spreek ik me niet uit. Ik ben immers geen expert op dat vlak, misschien via een brief aan de scholen.

Minister Marleen Vanderpoorten : Het probleem is evenwel dat men daar pas aan denkt wanneer men het nodig heeft. Een belangrijk punt is wel dat het steeds in Klasse wordt vermeld. U hebt wellicht gelijk dat een verdere sensibilisering noodzakelijk is. Ik wil in dit verband ook verwijzen naar de infolijn op het departement Onderwijs die dan doorverwijst.
Er bestaan dus reeds diverse kanalen, maar ik herhaal nogmaals dat men niet altijd denkt aan het geschikte kanaal wanneer men het nodig heeft.

De voorzitter : Het incident is gesloten.

-------------------------------------------------------------------


 




Luk Van Nieuwenhuysen




Schriftelijke parlementaire vraag nr. 28 d.d. 29 november 2002 gesteld door Vlaams volksvertegenwoordiger de heer Luk Van Nieuwenhuysen aan minister van Onderwijs mevrouw Marleen Vanderpoorten en haar antwoord op deze parlementaire vraag :

VLAAMS PARLEMENT

MARLEEN VANDERPOORTEN
VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS EN VORMING

Vraag nr. 28 van 29 november 2002 van de heer LUK VAN NIEUWENHUYSEN


Gemeenschapsonderwijs – Administratieve rechtszaken

Hoeveel personeelsleden van het Gemeesnschapsonderwijs maakten in 2000 en 2001 een administratieve rechtszaak bij de Raad van State aanhanging? 45
Hoeveel arresten in verband met dossiers van personeelsleden van het Gemeesnchapsonderwijs velde de Raad van State in de loop van die twee jaar? 56
In hoeveel van deze arresten werd het Gemeenschapsonderwijs veroordeeld? 12

-----------------------------------------------------------


 




Dirk De Cock




Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid
Vergadering van 27/05/2003

Vraag om uitleg van de heer Dirk De Cock tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de inspecties bevoegd voor de opvangcentra van het gemeenschapsonderwijs

De voorzitter
: Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer De Cock tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de inspecties bevoegd voor de opvangcentra van het gemeenschapsonderwijs.

De heer De Cock heeft het woord.

De heer Dirk De Cock : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, ik ontving recent onthutsende berichten over de gang van zaken in één van de drie opvangcentra voor het gemeenschapsonderwijs die instaan voor de opvang van kinderen gedurende de weekends en de vakanties. De problemen zouden zich situeren op het niveau van de directie. Bovendien verneem ik berichten over overmatig drankgebruik bij bepaalde personeelsleden. De problemen beginnen dus ernstige proporties aan te nemen.

Een aantal betrokkenen trok aan de alarmbel en zocht contact met de bevoegde inspectiediensten. Dat bleek niet evident te zijn. Eerst informeerden de betrokkenen bij de Onderwijsinspectie. De inspectie voor het basisonderwijs bleek echter niet bevoegd te zijn. De betrokkenen werden dus naar de inspectie voor het bijzonder onderwijs doorverwezen, maar daar zou de bevoegde persoon ziek zijn zonder dat er een vervanger is aangesteld. Daardoor zouden er geen inspectieactiviteiten in het centrum mogelijk zijn. Dat is ontoelaatbaar.

Mevrouw de minister, vanuit de bekommernis voor de sociaal zwakkere jongeren, die noodgedwongen in dergelijke instellingen verblijven, kreeg ik graag van u een antwoord op volgende vragen.

Welke inspectie is precies bevoegd voor de controle van de opvangcentra voor het gemeenschapsonderwijs? Klopt het dat deze instantie reeds geruime tijd lam ligt omwille van de ziekte of de afwezigheid van een betrokken ambtenaar?

Hebt u weet van ontoelaatbare toestanden in één van de opvangcentra van het gemeenschapsonderwijs? Indien dit niet het geval is, zult u er dan op toezien dat er een doorlichting van die instellingen gebeurt?

De voorzitter :Minister Vanderpoorten heeft het woord.

Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, van het onderzoeken van de problemen waarnaar de heer De Cock verwijst, wordt ten onrechte vaak gedacht dat dit de taak van de onderwijsinspectie is. Het gaat hier om een klassieke naamsverwarring : pedagogische begeleiders worden ‘inspecteurs’ genoemd in de omgangstaal.

In het centrum waar de heer De Cock naar verwijst, werden recent problemen vastgesteld. Die werden door de bevoegde inrichtende macht, namelijk het Gemeenschapsonderwijs, onmiddellijk onderzocht. Daartoe werd eerst een pedagogische begeleider voor het basisonderwijs met een onderzoeksopdracht belast. Betrokkene kon wegens ziekte deze opdracht niet voltooien. Een andere pedagogische begeleider, met een hoofdopdracht voor het buitengewoon onderwijs, heeft deze onderzoeksopdracht intussen overgenomen en zal weldra bij de bevoegde inrichtende macht zijn verslag indienen.

Uit deze korte voorgeschiedenis blijkt dus dat het onderzoek van dergelijke problemen in eerste instantie moet worden gemeld aan het bevoegde inrichtend bestuur. In dit geval is dit het Gemeenschapsonderwijs dat ter zake de juiste initiatieven heeft genomen. Er is sprake van een zieke medewerker, maar die werd wel degelijk vervangen.

Verder heb ik geen weet van ontoelaatbare toestanden in andere opvangcentra. Mocht ik daar weet van krijgen, dan zal ik uiteraard onmiddellijk met de bevoegde inrichtende macht onderzoeken wat moet worden gedaan. Het is evenwel niet juist dat daarvoor de onderwijsinspectie moet worden ingeschakeld. Zij heeft immers geen controlebevoegdheid ten aanzien van deze centra.

De voorzitter : De heer De Cock heeft het woord.

De heer Dirk De Cock : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw kort maar krachtig en duidelijk antwoord, waaruit blijkt dat aan het probleem wordt gewerkt en dat er eerstdaags een verslag komt bij de betrokken diensten. Dat stelt me gerust.

Ik dacht dat zo’n probleem eventueel door de mazen van het net zou kunnen glippen, maar dat blijkt niet het geval te zijn. Daarom ben ik tevreden met uw antwoord.

De voorzitter : Het incident is gesloten.

-------------------------------------------------------------------


 




André Moreau




Schriftelijke parlementaire vraag nr. 112 d.d. 13 juni 2003 gesteld door Vlaams volksvertegenwoordiger de heer André Moreau aan minister van Onderwijs mevrouw Marleen Vanderpoorten:

VLAAMS PARLEMENT

MARLEEN VANDERPOORTEN
VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS EN VORMING

Vraag nr. 112 van 13 juni 2003 van de heer ANDRE MOREAU


Gemeenschapsonderwijs – Vroegtijdige pensioneringen

Op 8 mei 2003 werd de interpellatie van de heer Kris Van Dijck over de vroegtijdige pensioneringen
in het gemeenschapsonderwijs behandeld (Handelingen C217 van 8 mei 2003, blz. 3-6).

Graag zou ik de minister een aantal bijkomende vragen willen stellen.

Is het een normaal sociaal verschijnsel – in vergelijking met onderwijssystemen in andere landen – dat er tussen 1994 en 2002 4.926 (2.473 plus 2.453) leerkrachten met vervroegd pensioen werden gestuurd ? Bestaat hierover vergelijkend cijfermateriaal ?
2. De objectiviteit van de RAGO (de Raad voor het Gemeenschapsonderwijs) wordt door de gepeste leerkrachten in twijfel getrokken. Werd er reeds een objectief onderzoek (wetenschappelijke studie) gedaan naar de graad van de objectieve werking van de RAGO m.b.t. de problematiek van de gepeste leerkrachten ? Zo
ja, welke zijn de resultaten ?

VANDERPOORTEN
3. Is Arista al dan niet in staat om totaal (= 100 %) onafhankelijk op te treden ?

4. In hoeveel gevallen van de 520 ingediende klachten – voorzover er al rechtspraak is – heeft de Raad van State de leerkrachten in het gelijk gesteld ?

VRAAG WERD NIET BEANTWOORD BINNEN DE REGLEMENTAIR BEPAALDE TERMIJN.

-------------------------------------------------------------------


 




Dirk De Cock




Schriftelijke parlementaire vraag d.d. 27 mei 2003 over de inspecties bevoegd voor de opvangcentra van het gemeenschapsonderwijs gesteld door Vlaams parlementslid de heer Dirk De Cock (Spirit) aan minister van Onderwijs mevrouw Marleen Vanderpoorten (VLD).

Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid

Vergadering van 27/05/2003

Vraag om uitleg van de heer Dirk De Cock tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de inspecties bevoegd voor de opvangcentra van het gemeenschapsonderwijs

De voorzitter
: Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer De Cock tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de inspecties bevoegd voor de opvangcentra van het gemeenschapsonderwijs.

De heer De Cock heeft het woord.

De heer Dirk De Cock : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega’s, ik ontving recent onthutsende berichten over de gang van zaken in één van de drie opvangcentra voor het gemeenschapsonderwijs die instaan voor de opvang van kinderen gedurende de weekends en de vakanties. De problemen zouden zich situeren op het niveau van de directie. Bovendien verneem ik berichten over overmatig drankgebruik bij bepaalde personeelsleden. De problemen beginnen dus ernstige proporties aan te nemen.

Een aantal betrokkenen trok aan de alarmbel en zocht contact met de bevoegde inspectiediensten. Dat bleek niet evident te zijn. Eerst informeerden de betrokkenen bij de Onderwijsinspectie. De inspectie voor het basisonderwijs bleek echter niet bevoegd te zijn. De betrokkenen werden dus naar de inspectie voor het bijzonder onderwijs doorverwezen, maar daar zou de bevoegde persoon ziek zijn zonder dat er een vervanger is aangesteld. Daardoor zouden er geen inspectieactiviteiten in het centrum mogelijk zijn. Dat is ontoelaatbaar.

Mevrouw de minister, vanuit de bekommernis voor de sociaal zwakkere jongeren, die noodgedwongen in dergelijke instellingen verblijven, kreeg ik graag van u een antwoord op volgende vragen.

Welke inspectie is precies bevoegd voor de controle van de opvangcentra voor het gemeenschapsonderwijs? Klopt het dat deze instantie reeds geruime tijd lam ligt omwille van de ziekte of de afwezigheid van een betrokken ambtenaar?

Hebt u weet van ontoelaatbare toestanden in één van de opvangcentra van het gemeenschapsonderwijs? Indien dit niet het geval is, zult u er dan op toezien dat er een doorlichting van die instellingen gebeurt?

De voorzitter :Minister Vanderpoorten heeft het woord.

Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, van het onderzoeken van de problemen waarnaar de heer De Cock verwijst, wordt ten onrechte vaak gedacht dat dit de taak van de onderwijsinspectie is. Het gaat hier om een klassieke naamsverwarring : pedagogische begeleiders worden ‘inspecteurs’ genoemd in de omgangstaal.

In het centrum waar de heer De Cock naar verwijst, werden recent problemen vastgesteld. Die werden door de bevoegde inrichtende macht, namelijk het Gemeenschapsonderwijs, onmiddellijk onderzocht. Daartoe werd eerst een pedagogische begeleider voor het basisonderwijs met een onderzoeksopdracht belast. Betrokkene kon wegens ziekte deze opdracht niet voltooien. Een andere pedagogische begeleider, met een hoofdopdracht voor het buitengewoon onderwijs, heeft deze onderzoeksopdracht intussen overgenomen en zal weldra bij de bevoegde inrichtende macht zijn verslag indienen.

Uit deze korte voorgeschiedenis blijkt dus dat het onderzoek van dergelijke problemen in eerste instantie moet worden gemeld aan het bevoegde inrichtend bestuur. In dit geval is dit het Gemeenschapsonderwijs dat ter zake de juiste initiatieven heeft genomen. Er is sprake van een zieke medewerker, maar die werd wel degelijk vervangen.

Verder heb ik geen weet van ontoelaatbare toestanden in andere opvangcentra. Mocht ik daar weet van krijgen, dan zal ik uiteraard onmiddellijk met de bevoegde inrichtende macht onderzoeken wat moet worden gedaan. Het is evenwel niet juist dat daarvoor de onderwijsinspectie moet worden ingeschakeld. Zij heeft immers geen controlebevoegdheid ten aanzien van deze centra.

De voorzitter : De heer De Cock heeft het woord.

De heer Dirk De Cock : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw kort maar krachtig en duidelijk antwoord, waaruit blijkt dat aan het probleem wordt gewerkt en dat er eerstdaags een verslag komt bij de betrokken diensten. Dat stelt me gerust.

Ik dacht dat zo’n probleem eventueel door de mazen van het net zou kunnen glippen, maar dat blijkt niet het geval te zijn. Daarom ben ik tevreden met uw antwoord.

De voorzitter : Het incident is gesloten.